Artikeloverzicht

Het multifactorenmodel van Heller

Ongeveer gelijktijdig met Gagné heeft ook Heller hoogbegaafdheid gedefinieerd en in een model vervat, wat het Multifactorenmodel (Ziegler & Heller, 2000) wordt genoemd.

Dit model is net als het model van Gagné (2000, 2003) een samenvoeging van het triadisch model van Renzulli (1978) en het Meerfactorenmodel van Mönks (1984), maar Heller voegt er nog de ideeën van Meervoudige Intelligentie van Gardner (2002) aan toe.

Heller stelt in zijn definitie van hoogbegaafdheid dat hoogbegaafde mensen door hun aanleg en een stimulerende omgeving gemakkelijker tot uitzonderlijke prestaties kunnen komen dan gemiddeld begaafde mensen. Hoogbegaafden die ondanks hun hoog potentieel geen uitzonderlijke prestaties leveren worden in deze visie onderpresteerders genoemd.

Heller gaat uit van de dynamiek tussen begaafdheidsfactoren, niet-cognitieve persoonlijkheidskenmerken en omgevingsfactoren. Bij een optimale dynamiek leidt dit tot prestaties op hoogbegaafd niveau op één of meer prestatiegebieden. 

Model Heller

In het Multifactorenmodel onderscheidt Heller zeven begaafdheidsfactoren. In de Nederlandse versie van het model worden vijf factoren aangegeven: intellectuele capaciteiten, muzikaliteit, creativiteit, sociale competentie, psychomotorische vaardigheden. In de Duitse versie vinden we nog praktische intelligentie en artistieke capaciteiten terug. Deze begaafdheidsfactoren zijn volgens Heller relatief onafhankelijk van elkaar.

Deze begaafdheidsfactoren kunnen zich uiten op acht prestatiegebieden. Deze gebieden komen overeen met volgende gebieden: sociale vaardigheden, kunstzinnige uitingen, abstractdenkvermogen, spraak-taalvaardigheid, logisch-mathematisch denkvermogen, technische vaardigheden, sportprestaties, natuurwetenschappelijk inzicht. Heller gaat ervan uit dat iemand zijn intelligentie nooit enkel en alleen uitdrukt op één gebied, maar op alle gebieden bovengemiddeld en op sommige gebieden zelfs uitzonderlijk presteert.

Maar naast deze begaafdheidsfactoren en prestatiegebieden onderscheidt Heller ook de zogenaamde niet-cognitieve persoonlijkheidsfactoren die van invloed zijn op het feit of iemand al dan niet tot bijzondere prestaties komt. Heller onderscheidt daarbij vijf factoren die hieraan ten grondslag liggen: prestatiemotivatie, stressgevoeligheid, werk- en leerstrategieën, regulatievaardigheden, zelfvertrouwen/faalangst.

Alles laatste onderscheidt Heller de omgevingsfactoren, met de factoren gezin en school zoals in het triadisch model van Mönks.

Literatuur:

  • Gagné, F. (2000). Transforming Gifts into Talents: The DMGT as a Developmental Theory. In: Colangelo, N., Davis, G.A. (2003). Handbook of Gifted Education. Boston, USA: Pearson Education, Inc.
  • Mönks, F.J., Span, P., et al (1984) Hoogbegaafden in de samenleving. Nijmegen: Dekker & van
    de Vegt.
  • Renzulli, J.S. (1978). What Makes Giftedness? Reexamining a Definition. In: Phi Delta Kappan, v60 n3 p180-84
  • Ziegler, A., & Heller, K.A. (2000). Conceptions of giftedness from a meta-theoretical perspective. In K.A. Heller, F.J. Mönks, R.J. Sternberg and R.F. Subotnik (Eds.), International handbook of giftedness and talent (pp. 3-21). Oxford: Elsevier Science Ltd.
Lees meer over: intelligentie model
Thema'sLeermodulesProfessionelenScholen & organisatiesWerkgroepenOndersteuningsbeleid CSFNieuwsbriefOver TALENT