Binnen thema: Sociaal-emotioneel
Artikeloverzicht

Eenzaamheidservaringen van CSF- leerlingen: individuele en contextfactoren onder de loep

Eenzaamheid wordt vaak geassocieerd met cognitief sterk functioneren, maar onderzoek toont aan dat de sociale ervaringen van CSF- leerlingen veel gevarieerder zijn dan stereotypes doen vermoeden. Deze studie onderzocht deze diversiteit in eenzaamheidsgevoelens door zowel individuele verschillen (intelligentieniveau, begaafdheidsdiagnose en persoonlijkheid) als verschillen in de sociale context (groepsacceptatie, afwijzing, pesten en aantal vriendschappen) te bestuderen. In dit artikel lees je hoe individuele kenmerken en sociale omgevingsfactoren samen bepalen in hoeverre een cognitief sterke leerling risico loopt op het ontwikkelen van eenzaamheidsgevoelens.

Eenzaamheid onder CSF-leerlingen nader bekeken

Eenzaamheid wordt gedefinieerd als het negatieve emotionele gevoel dat ontstaat wanneer iemands gewenste kwaliteit van sociale ervaringen niet wordt bereikt. Frequente eenzaamheidservaringen worden in verband gebracht met verschillende indicatoren van slechte mentale gezondheid bij adolescenten, waaronder angst, depressieve symptomen en aanpassingsproblemen.

Deze studie richtte zich specifiek op leerlingen in het begin van het secundair onderwijs, aangezien de vroege adolescentie een ontwikkelingsperiode is die wordt gekenmerkt door significante persoonlijke veranderingen, waaronder die in sociale relaties. In deze fase gaan adolescenten relaties met leeftijdsgenoten steeds meer waarderen, waardoor geaccepteerd worden binnen de groep en vriendschappen sluiten belangrijke ontwikkelingsuitdagingen worden.

Een theoretisch kader om de mogelijke sociale uitdagingen van CSF-leerlingen te begrijpen, is de persoon-omgeving fit theorie. Deze theorie stelt dat mismatches tussen de kenmerken van een leerling en de middelen van hun omgeving een negatieve impact kunnen hebben op hun ontwikkeling. Voor CSF-leerlingen vergroot een hoger intelligentieniveau de kans op zo'n mismatch met hun sociale- en onderwijsomgeving, wat mogelijk kan leiden tot isolatie en eenzaamheid.

Uitzonderlijk hoogbegaafde leerlingen zijn gevoelig voor een asynchrone ontwikkeling waarbij hun cognitieve ontwikkeling op de sociale of emotionele ontwikkeling vooruitloopt. Deze asynchronie kan theoretisch leiden tot sociale en emotionele aanpassingsproblemen. Hoe groter het verschil tussen de cognitieve capaciteiten van een leerling en die van hun leeftijdsgenoten, hoe moeilijker het kan zijn om sociale relaties aan te gaan.

Ondanks het stereotype beeld van CSF-leerlingen als sociaal geïsoleerd, laat empirisch onderzoek zien dat hun ervaringen met leeftijdsgenoten sterk uiteenlopen. In plaats van CSF-leerlingen als één homogene groep te vergelijken met gemiddeld begaafde leeftijdsgenoten, was het doel van dit onderzoek om de verschillen binnen de cognitief sterke groep te onderzoeken en te identificeren onder welke omstandigheden zij risico lopen op ontwikkelingsproblemen zoals eenzaamheid.

Methodologie van het onderzoek

De studie werd uitgevoerd in Vlaanderen, België, als onderdeel van de longitudinale TALENT-studie, die 3.429 eerstejaarsleerlingen uit het secundair onderwijs omvatte. Alle deelnemende leerlingen ondergingen een intelligentietest gebaseerd op de Cattell-Horn-Carroll (CHC) theorie van cognitieve vaardigheden. Voor dit onderzoek werd een steekproef van 403 cognitief sterke leerlingen geselecteerd die tot de hoogste 10% behoorden op basis van cognitieve vaardigheden (IQ ≥ 120).

Gedurende twee schooljaren (2017–2018 en 2018–2019) werden gegevens verzameld op vier meetmomenten in het eerste en tweede jaar secundair onderwijs. Op elk meetmoment vulden leerlingen vragenlijsten in over eenzaamheid, en er werden ook peer nominaties gebruikt om de sociale context te evalueren. Leerlingen beoordeelden welke klasgenoten ze het meest en minst leuk vonden, wie hun beste vrienden waren, en wie gepest werd door anderen.

Eenzaamheid in kaart: patronen, voorspellers en gevolgen

Uit de analyses kwam naar voren dat verschillende factoren uniek bijdroegen aan het voorspellen van eenzaamheidsontwikkeling:

Individuele risicofactoren:

  • Hoger intelligentieniveau: Binnen de CSF-groep rapporteerden leerlingen met de hoogste cognitieve vaardigheden meer eenzaamheid, wat de persoon-omgeving fit theorie ondersteunt
  • Persoonlijkheidskenmerken: Leerlingen die meer introvert, emotioneel instabiel (met hoger neuroticisme) of minder vriendelijk (met hoger antagonisme) waren, ervoeren verhoogde eenzaamheid
  • Begaafdheidsdiagnose: Hoewel formeel gediagnosticeerde leerlingen vaker werden afgewezen en gepest, had het label zelf geen uniek effect op eenzaamheid

Sociale context risicofactoren:

  • Groepsacceptatie: Leerlingen die minder geliefd waren bij klasgenoten voelden zich vaker eenzaam.
  • Aantal vriendschappen: Minder wederzijdse vriendschappen hebben, verhoogde het eenzaamheidsrisico.
  • Pesten: Slachtoffers van pesten voelden zich eenzamer. Dit effect was sterker bij jongens.

Genderverschillen:
Hoewel het gemiddelde niveau van eenzaamheid gelijk was tussen jongens en meisjes, toonden de resultaten wel gendergebaseerde variaties in hoe de sociale context eenzaamheid beïnvloedt. Afwijzing door leeftijdsgenoten had een sterker effect op eenzaamheid bij meisjes, terwijl pesten sterker geassocieerd was met eenzaamheid bij jongens.

Aan het einde van het onderzoek (vierde meetronde) gaf 30% van de CSF-leerlingen frequente eenzaamheidsgevoelens aan, wat wijst op een aanzienlijk aantal eenzame CSF-leerlingen. Vergelijkingen met andere Vlaamse studies suggereren dat CSF-leerlingen vergelijkbare of iets hogere eenzaamheidsniveaus vertonen dan hun leeftijdsgenoten.

Conclusie

Dit onderzoek benadrukt de aanzienlijke diversiteit binnen de populatie van CSF-leerlingen en toont aan dat hun sociale ervaringen complexer zijn dan stereotypes suggereren. Niet alleen hun hoge cognitieve vaardigheden op zich, maar eerder de interactie tussen persoonlijke kenmerken en sociale contextvariaties, bepaalt of CSF-leerlingen een verhoogd risico lopen op eenzaamheid.

Een belangrijke conclusie uit het onderzoek is dat onderwijs en begeleiding voor CSF-leerlingen afgestemd moet worden op de unieke omstandigheden van elk individu. Leerkrachten zouden niet alleen aandacht moeten besteden aan het vervullen van de cognitieve behoeften van CSF-leerlingen, maar ook aan het faciliteren van hun relaties met andere leerlingen. Verrijkingsprogramma's die CSF-leerlingen met vergelijkbare vaardigheden en interesses samenbrengen, kunnen bijdragen aan het verminderen van eenzaamheidsgevoelens.

De bevindingen benadrukken dat eenzaamheid een complex fenomeen is dat wordt beïnvloed door verschillende individuele en sociale contextuele factoren, en dat vroege interventie tijdens de kwetsbare periode van de vroege adolescentie cruciaal kan zijn voor het ondersteunen van positieve sociale ontwikkeling.

Meer lezen?
Ramos, A., Steenberghs, N., Lavrijsen, J., Goossens, L., & Verschueren, K. (2024). Differences in Loneliness Experiences Among High-Ability Students: Individual and Social Context Predictors. Exceptional Children, 91(1), 93-113. https://doi.org/10.1177/00144029241271927