Binnen doelgroep: Pubers en jongeren (12-18j)
Artikeloverzicht

De Taxonomie van Bloom en hogere orde denkvaardigheden

Cognitief begaafde leerlingen zijn kinderen die snel leren, in staat zijn om complexe ideeën te begrijpen en goed abstract kunnen denken. Dat betekent dat zij minder nood hebben aan instructie- en oefentijd om relatief eenvoudige dingen te leren, maar meer aan taken waarbij ze hun hogere orde denkvaardigheden verder kunnen ontwikkelen en oefenen. Maar wat zijn dat dan juist, hogere orde denkvaardigheden? Een antwoord op deze vraag vinden we in de Taxonomie van Bloom.

Leerkrachten gebruiken een waaier aan middelen om leerprocessen bij leerlingen in gang te zetten. Het helpt daarbij wanneer leerkrachten een duidelijk beeld hebben van wat ze willen of verwachten dat leerlingen zullen leren. Deze wensen of verwachtingen worden meestal expliciet gemaakt in onderwijs- of leerdoelen. Voorbeelden van mogelijke doelen zijn: “De leerling kan de provincies van België opsommen.” of “De leerling kan de som berekenen van twee getallen, waarbij de som kleiner is dan of gelijk aan 100.”

Ruim zestig jaar geleden publiceerde Benjamin S. Bloom samen met enkele collega’s een kader om leer- en onderwijsdoelen te classificeren: van eenvoudig naar complex en van concreet naar abstract. Dit kader kennen velen vandaag onder de naam Taxonomie van Bloom. Leraren kunnen deze taxonomie (of classificatie) op heel wat verschillende manieren gebruiken bij het vormgeven van hun lessen. Zo helpt de Taxonomie om na te denken over het denkniveau dat je met alle leerlingen in je klas wil bereiken tijdens een les of lessenreeks. De Taxonomie van Bloom kan ook een leidraad vormen om differentiatie in je lessen vorm te geven, o.m. door complexere doelen te plannen voor de cognitief begaafde leerlingen in je klas.

In 2001 publiceerde een groep auteurs rond Lorin Anderson, een oud-student van Bloom, een herziene versie van het denkkader. Daarin worden leerdoelen ingeschaald op twee dimensies (zie figuur). De kennisdimensie verwijst naar de leerinhoud waarrond geleerd moet worden. De procesdimensie verwijst naar de denkactiviteit die leerlingen met deze leerinhoud moeten leren uitvoeren. Een voorbeeld: het leerdoel “De leerling kan de provincies van België opsommen.” vraagt van kinderen dat ze een stukje feitelijke kennis (m.n. de namen van de Belgische provincies – kennisdimensie) onthouden en kunnen reproduceren (procesdimensie).

 

 

Binnen de kennisdimensie wordt een onderscheid gemaakt tussen vier soorten kennis:

  • Feitelijke kennis verwijst naar basisbegrippen, feiten en details die leerlingen moeten kennen om een vak of discipline te kunnen beheersen.
  • Conceptuele kennis omvat kennis van grotere structuren waarin feiten samenkomen en met elkaar samenhangen, zoals classificaties, principes, theorieën en modellen.
  • Procedurele kennis is kennis die vertelt hoe je iets moet doen. Denk bijvoorbeeld aan stappenplannen, algoritmes, technieken en methoden. Ook kennis over de criteria die bepalen wanneer je welke procedure moet toepassen hoort hierbij.
  • Metacognitieve kennis, ten slotte, verwijst naar het bewustzijn en de kennis die leerlingen zelf ontwikkelen over hun eigen denken.

 

Op deze vier vormen van kennis kunnen zes categorieën van cognitieve handelingen uitgevoerd worden (procesdimensie): onthouden, begrijpen, toepassen, analyseren, evalueren en creëren. We geven hieronder voor elke categorie een (erg) beknopte omschrijving van wat er precies onder verstaan wordt. De tabel bevat bovendien voor elk van de zes categorieën enkele voorbeelden van concrete activiteiten die er typisch onder thuis horen.

 

 

  • Onthouden: leerlingen leren kennis uit hun geheugen op te halen en op de juiste manier te reproduceren.
  • Begrijpen: leerlingen leren wat ze horen, zien of lezen te vergelijken met de kennis waarover ze al beschikken en er betekenis aan te geven.
  • Toepassen: leerlingen leren de kennis waarover ze beschikken te gebruiken om gelijkaardige problemen in nieuwe situaties op te lossen op te lossen.
  • Analyseren: leerlingen leren kennis op te splitsen in onderdelen en te bestuderen hoe deze onderdelen met elkaar samenhangen in het grotere geheel.
  • Evalueren: leerlingen leren kennis te beoordelen met een bepaald doel voor ogen en aan de hand van een set van criteria.
  • Creëren: leerlingen leren om kennis samen te brengen of te herorganiseren tot nieuwe, originele patronen of structuren.

Omdat de eerste drie categorieën (nl. onthouden, begrijpen en toepassen) vaardigheden omvatten die wat minder complex zijn, worden ze ook wel “lagere orde denkvaardigheden” genoemd. De laatste drie categorieën van cognitieve handelingen (nl. analyseren, evalueren en creëren) zijn complexer van aard en staan dan weer bekend onder de noemer “hogere orde denkvaardigheden”. Deze opdeling betekent voor alle duidelijkheid niet dat hogere orde denkvaardigheden belangrijker zouden zijn dan lagere orde denkvaardigheden, maar wel dat ze een grotere mate van complexiteit hebben.

De Taxonomie van Bloom toont dat je leerlingen dezelfde leerstof op verschillende manieren kan laten verwerken en op die manier als leraar minder of meer complexe leerdoelen bij leerlingen kan nastreven. Neem, bijvoorbeeld, de eerste ontdekkingsreis van Christoffel Columbus die hem in 1492 in Noord-Amerika deed belanden. Rond dit stukje leerstof zou je volgende leerdoelen kunnen formuleren (in oplopende graad van complexiteit):

  • Leerlingen kunnen het jaartal opnoemen waarin Christoffel Columbus voet aan wal zette in wat we vandaag kennen als Noord-Amerika.  (herinneren)
  • Leerlingen kunnen verklaren waarom we vandaag de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika indianen noemen.  (begrijpen)
  • Leerlingen kunnen een schatting maken van de afstand die Columbus tijdens zijn reis aflegde aan de hand van een kaart met daarop de route die hij volgde met aanduiding van de gebruikte schaal. (toepassen)
  • Leerlingen kunnen in historisch bronmateriaal bewijs vinden voor de stelling dat niet Christoffel Columbus, maar wel viking Erik de Rode de ontdekker van Amerika genoemd moet worden. (analyseren)
  • Leerlingen kunnen een overtuigende toespraak van tien minuten houden waarin ze met historische argumenten een jury proberen te overtuigen om de eretitel ‘ontdekker van Amerika’ aan Christoffel Columbus dan wel aan Erik de Rode toe te kennen.  (evalueren)
  • Leerlingen kunnen een lijst samenstellen van materialen die nodig zijn om één van Columbus’ schepen, de Santa Maria, in voldoende mate uit te rusten voor de eerste ontdekkingsreis die Columbus zou maken. (creëren)

De Taxonomie van Bloom kan een handig instrument zijn om verrijking voor cognitief begaafde leerlingen concreet vorm te geven, zowel binnen het bestaande curriculum als erbuiten. Deze leerlingen hebben immers meer nood aan complexe en uitdagende leeractiviteiten waarin ze hun hogere orde denkvaardigheden kunnen inzetten en aanscherpen.

  

Thema'sLeermodulesProfessionelenScholen & organisatiesWerkgroepenOndersteuningsbeleid CSFNieuwsbriefOver TALENT