Hebben hoogbegaafde kinderen gemiddeld genomen een hoger of lager zelfbeeld dan niet-hoogbegaafde kinderen? En hoe schatten zij hun vaardigheden op verschillende domeinen in? Op deze vragen zochten Litster en Roberts een antwoord in hun meta-analyse…
In het Multifactorenmodel onderscheidt Heller zeven begaafdheidsfactoren, die relatief onafhankelijk zijn van elkaar.
Aparte verrijkingsprogramma’s voor hoogbegaafde kinderen bestaan in alle soorten en maten. Maar welk effect hebben deze programma’s op de schoolse prestaties en op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de deelnemende kinderen?
Vertonen kinderen met een hoge intelligentie gemiddeld meer of minder gedragsproblemen dan kinderen met een gemiddelde intelligentie? Rosanna Francis en collega’s maakten een lezenswaardig overzicht van de wetenschappelijke literatuur rond dit onderwerp.
Heeft leerlingen groeperen volgens hun vaardigheidsniveau een positief effect op hun schoolse prestaties? En hoe zit het met het effect van versnellen op diezelfde prestaties? Steenbergen-Hu en collega's maakten een grondige meta-analyse.
Sternberg stelt dat er drie verschillende types van intelligentie nodig zijn om persoonlijk en professioneel succesvol te zijn: analytische, creatieve en praktische intelligentie.
Jan Kuipers' Model van Talentontwikkeling (MTO) is een vertaling van Gagné's Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT) (2000, 2004) en het Multifactorenmodel van Heller en Ziegler (2000) naar kinderen.
De kern van het talentontwikkelingsproces is een transformatie van buitengewone natuurlijke capaciteiten (of gaves) in vaardigheden van hoog niveau (of talenten) door een lang proces van leren en oefenen.
In het meerfactorenmodel van Mönks wordt de sociale omgeving van een kind opgenomen en meer gespecifieerd als gezin, school en peergroup.
In het triadisch model van Renzulli zijn naast hoge intellectuele capaciteiten nog twee andere componenten opgenomen: creativiteit en taakgerichtheid.